Beschermen tegen watervloed
Dirk Molenaar heeft een stukje gemaakt over vroegere watervloeden en hoe men zich daartegen trachtte te beschermen.
Heel lang geleden, zo rond het begin van onze jaartelling, was er van dijkenbouw nog geen sprake. In de kuststreken en langs de grote rivieren wierpen de bewoners terpen op om bij hoge vloeden droog te kunnen wonen en werken. Soms waren die terpen vrij groot en werd er een klein dorp op gebouwd, met de kerk meestal op het hoogste punt in het midden. Dit vinden we vooral in het noorden van ons land, in Groningen en Friesland. Kleine huisterpen, waar een enkel huis of boerderij op stond, werden vooral opgeworpen op het Kampereiland nabij de monding van de IJssel.
En soms stond alleen de kerk op een kleine terp, zoals in onze provincie op een aantal plekken, bijvoorbeeld in Krommeniedijk en het oude dorp Spaarnwoude.
Terpen hadden allerlei namen, al naar gelang de streek, waar ze waren opgezet. Vaak is dat nog terug te vinden in diverse plaatsnamen. Langs de waddenkust sprak men van wierde, ook wel werd of ward, denk hierbij aan het vroegere eiland Wieringen en aan Wierum aan de Friese kust. Maar ook plaatsen als Bolsward, Leeuwarden, Usquert en meerdere plaatsen langs het Groningse Reitdiep, dat tot ong. 1870 via de Lauwerszee in open verbinding stond met de Noordzee en waar het water bij noordwesterstorm zeer hoog kon stijgen!
In het terpdorp Ezinge is een terpenmuseum gevestigd. Een andere naam voor terp is werf of warft, welke benaming langs de gehele waddenkust voorkomt, denk aan Warffum, maar ook langs de Duitse wadden is de term Warft algemeen. Werf of Warft is afgeleid van het oudgermaanse en in het Duits nog bestaande werkwoord werfen, wat dus (op)werpen betekent.
Ook op ons eigen eiland Marken heten de terpen Werven. En die waren in de tijd van de Zuiderzee van voor 1932 bij stormvloed ook vaak nodig, want Marken had destijds het karakter van een zogenoemde Hallig. Er waren wel dijken rond het eiland, maar deze waren niet altijd berekend op zware stormvloeden en dan liep de boel wel eens onder water en moest men zich terugtrekken op de werven. En de Belgische havenstad Antwerpen aan de Westerschelde dankt zijn naam eveneens aan het opwerpen van zeeweringen, die daar oorspronkelijk Aanwerpen heten.
Vanaf de middeleeuwen begon men met het opwerpen van dijken. Het waren vooral kerkelijke organisaties, die zich in die tijd bezig hielden met de waterhuishouding, want er waren nog geen waterschappen, zoals we die nu kennen. Namen als Monnickendam en Munnekezijl in Groningen getuigen daar nog van. Het opwerpen van dijken werd steeds meer nodig, niet alleen door zeespiegelstijging tijdens de middeleeuwse transgressiefase (ca. 800 - 1400), maar zeker ook door bodemdaling. Om het vlakke, vaak drassige land bewoonbaar te maken en om landbouw te kunnen bedrijven, was (en is!) ontwatering noodzakelijk.
De vele sloten in onze veenweidegebieden zijn al in de middeleeuwen gegraven om het hooggelegen, maar kletsnatte veen te ontwateren. Dat maakte wat akkerbouw mogelijk, maar had ook tot gevolg, dat de bodem ging inklinken ofwel dalen. Niet alleen door krimp door verdroging, maar ook door oxidatie van de voornamelijk uit veen (=resten plantaardig materiaal) bestaande bodem. In feite een verbrandingsproces, veroorzaakt door allerlei bodemorganismen, waarbij het veen uiteenvalt in CO2 en H2O: Kooldioxide en water.
Uit metingen is gebleken dat er uit veengrond, die is ontwaterd, grote hoeveelheden CO2 vrijkomen en zo een flinke bijdrage leveren aan de opwarming van onze aarde! En zo werkt deze bodemdaling de zeespiegelstijging dus mede in de hand!
Het is dan ook vooral de bodemdaling geweest, die het oprukken van de zee in de hand werkte en dijkenbouw noodzakelijk maakte. Onze voorouders gingen niet bij de pakken neerzitten en pakten de dijkenbouw goed aan. Open getijdenrivieren werden afgedamd en voorzien van spuisluizen voor de afwatering. Deze oude sluisjes waren klein van afmeting, maar vaak wel effectief. Ze werden wel tillen of valdeuren genoemd, ook wel zijlen, denk aan Delfzijl, Blokzijl enz.
In Zaandam liggen straten (voorheen sloten) met namen als Noorder- en Zuidervaldeurstraat. Daar lagen tot rond 1960 nog schutsluizen als verbinding van het Oostzijderveld (dat in 1916 ook is overstroomd) met de Zaan, maar in de middeleeuwen lagen hier spuisluizen. En de naam Til zien we nog terug in Wormer, waar sprake is van een Westertil, een Middentil en een Oostertil. En het Friese Kootstertille, oostelijk van Leeuwarden, waar een spuisluis lag aan een zijkreek van de Lauwers.
En het plaatsje Doodstil nabij de Groninger waddenkust. Door inpolderingen werd deze til overbodig, het werd dus een dode til, vandaar de markante naam van dit dorp. Steden als Edam, Amsterdam, Rotterdam, Zaandam enz. hebben hun naam te danken aan het afdammen van open getijdewateren, vaak al in de late middeleeuwen.
Toch lukte het niet altijd om de zee buiten te houden en er vonden alle eeuwen door kleine, maar ook grote overstromingen plaats. Meestal kreeg men het land vroeg of laat wel weer droog, maar er zijn ook (oorspronkelijk bewoonde) gebieden blijvend verloren gegaan, waarbij hele dorpen en zelfs kleine steden werden verzwolgen. Zo veegde de Sint luciavloed rond 1270 het toen bewoonde eiland Griend vrijwel volledig van de kaart en ook ontstond in die tijd de Dollard nabij de Eems.
De vloed van 1362 heet ook wel de Marcellusvloed en deze teisterde ook onze provincie. De Westfriese Omringdijk bestond al, maar begaf het bij deze vloed. De dijk is later weer hersteld, maar een flink gebied ging verloren en maakte sindsdien deel uit van de Wieringermeer, waarbij het dorp Gawijzend in de golven verdween.
De Sint-Elisabethvloed op 18 november 1421 verzwolg de grote, vruchtbare polder De Groote of Hollandsche Waard nabij Dordrecht. Weer inpolderen lukte niet meer en in dit verdronken gebied met zo´n 22 dorpen ontstond later de Biesbosch. De Allerheiligenvloed(1531) teisterde vooral het Deltagebied. In Zeeuws-Vlaanderen ging het Land van Saeftinge voorgoed verloren en in het Oosterscheldegebied werd de stad Reimerswaal verzwolgen. De Kerstvloed van 1717 zette vooral in Groningen uitgestrekte gebieden onder water en er verdronken ruim 2000 mensen en in Noord-Duitsland zelfs tegen de 10.000! Hele dorpen waren van de kaart geveegd!
Ook de Zaanstreek kwam er niet zonder kleerscheuren vanaf, want bij Assendelft begaf de Noorder IJ- en Zeedijk het op zes plaatsen. Een van die toen ontstane braakmeertjes (ook wiel genoemd) ligt er nog steeds en rondom is een natuurgebiedje ontstaan, in beheer bij Landschap Noord-Holland. Ook in 1825 was er een zware overstroming, die Waterland en de Zaanstreek trof. De Wijde Wormer liep geheel vol en het water stond tot aan de dakgoten. Op de plaats, waar het water met kracht de polder instroomde, ontstond een flink en zeer diepe wiel. In de vorige eeuw is daar nog een zwembad geweest, want het water was er redelijk schoon. Nu ligt er een golfbaan.
Bij de vloed van 1825 steeg ook het water in de Zaan zodanig, dat in Zaandijk de Lagedijk doorbrak en de polder Westzaan ook blank kwam te staan. Dan nog iets over 1916. Het water reikte in de Zaanstreek tot aan de Zaan. Om verdere overstromingen tegen te gaan, werden er kistdammen aangelegd langs de Zaan, zowel aan de Oost- als aan de Westzijde.
De watersnoodramp van 1953 staat vele inmiddels 70+ mensen nog in het geheugen gegrift. De vliegende storm van zaterdag 31 januari, bereikte avonds orkaansterkte. Het laatste (en moeilijkste!) gat bij Ouwerkerk op Schouwen-Duiveland, werd in november van dat jaar gedicht - dit was rechtstreeks te volgen op de radio. Ook nadien zijn er zware vloeden geweest, maar in ons land waren (en zijn) de dijken inmiddels flink versterkt.
Al met al leert de geschiedenis ons veel over leven met en de strijd tegen het water. In Groningen (en ook in Noord-Duitsland) zeggen ze: Die nait wol Dieken mout wieken. En bij ons heet dit: Die water deert, die water keert!
Dirk Molenaar
When you subscribe to the blog, we will send you an e-mail when there are new updates on the site so you wouldn't miss them.
Reacties